Zoeken in deze blog

zaterdag 15 augustus 2015

Aanbevolen: spannende thriller over lokaal cultuurbeleid


De vakantieperiode leent zich voor het lezen van boeken. Deze zomer las ik er een die al een tijdje lag te wachten: ‘Twee keer valse start’ van de journalist Miro Lucassen. Het gaat over de bouw van kunsthal KAdE in Amersfoort en kan worden getypeerd als een verhaal over improviserende wethouders, falende ambtenaren en eigengereide cultuurbobo’s. Het boek leest als een thriller en laat zien hoe er door mismanagement miljoenen euro’s gemeenschapsgeld verloren gingen. Conclusie: het is een van de beste boeken over cultuurbeleid die ik ken.

‘Twee keer valse start’ is de vrucht van een fraai staaltje onderzoeksjournalistiek. Miro Lucassen verdiepte zich op verzoek van de stichting Regionaal Spitwerk in de verbazingwekkende geschiedenis van kunsthal KAdE in Amersfoort, waarbij nauwgezet de dwarsverbanden worden gelegd met andere culturele ontwikkelingen in stad en regio, zoals de ‘werdegang’ van het Armando Museum, de fusie van museum Flehite en expositiegebouw De Zonnehof en de herpositionering van organisaties als het lokale poppodium, de openbare bibliotheek en de muziek- en dansschool.
 
Waarover gaat cultuurbeleid?
Waarom is het zo’n goed boek over cultuurbeleid? Omdat het in feite een onthulling is van een misvatting. Vaak wordt gedacht dat cultuurbeleid draait om de vraag waarom de overheid geld uitgeeft en welke doelen hiermee bereikt moeten worden. Dat het, met andere woorden, gaat over legitimering en prioriteiten. ‘Twee keer valse start’ laat zien dat het in werkelijkheid vaak gaat om andere zaken: over gebouwen, stedelijke ontwikkeling en looproute’s. En dat het meestal de ad hoc-besluiten zijn die het beleid bepalen en niet de cultuurnota’s. De lezer van het boek zou overigens nog op de gedachte kunnen komen dat dit alleen in Amersfoort zo is, maar ik kan hem uit de droom helpen: zo is het in veel Nederlandse gemeenten.

Wat gebeurde er in Amersfoort? Er moesten twee culturele instellingen komen - het Armando Museum en kunsthal KAdE – zonder dat het cultuurbeleid daarin had voorzien. En om de stad op te stuwen in de vaart der volkeren moesten er gebouwen komen die uitstraling en allure hadden: het nieuwe kantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Eemhuis als cultureel cluster. Uiteindelijk leidde de bouw van het Eemhuis tot een overschrijding van € 10,5 mln. en verloren de wethouder cultuur en de gemeentesecretaris hun baan.  Het Armando Museum vertrok naar Oud Amelisweerd bij Utrecht, de Elleboogkerk in het centrum van Amersfoort (geschikt gemaakt voor  exposities) staat leeg, het paviljoen van Rietveld aan De Zonnehof verkommert, het Eemhuis functioneert suboptimaal (want niet als organisch geheel), de Amersfoortse musea zijn armlastig en de gemeente moet nog tot 2039 een huur van € 300.000 betalen aan het Rijksvastgoedbedrijf.

Lessen
Het boek biedt de lezer belangrijke lessen:
  • Dat er in het cultuurbeleid een veel te grote focus ligt op (nieuwe) gebouwen, wat ten koste gaat van vele noodlijdende exploitaties;
  • Dat bestuurders vaak denken dat exploitaties goedkoper kunnen, maar dat het de laatste jaren vooral de huisvestingslasten zijn die de kosten van kunst en cultuur opdrijven; 
  • Dat er bij bijna iedereen een sterke neiging tot wensdenken is waar het gaat om bezoekersaantallen;
  • Dat schaalvergroting (lees organisatorische fusie en fysieke clustering) niet automatisch leidt tot synergie en/of efficiencywinsten;
  • Dat er te weinig wordt gedacht vanuit de intrinsieke en maatschappelijke waarde (of het gebrek daaraan) van de culturele producten zelf;
  • Dat wethouders als eigenschap moeten hebben dat ze kunnen luisteren;
  • Dat ambtenaren kritisch en deskundig moeten zijn en tegenspel moeten durven te bieden; 
  • Dat het soms lijkt alsof steden veel aan cultuur uitgeven, maar dat de bulk van het geld naar gebouwen en personeelskosten gaat en er maar heel weinig daadwerkelijk bij de kunst en de kunstenaars terecht komt.
‘Twee keer valse start’  biedt een prachtig inkijkje in het cultuurbeleid van een middelgrote Nederlandse stad. De verwikkelingen die worden geschetst zijn exemplarisch voor wat ook elders veel gebeurt. Daarmee is het boek verplichte kost voor zowel cultuurbestuurders als voor ambtenaren en de vele soorten van adviseurs die in het maken en uitvoeren van beleid een rol hebben.

maandag 10 augustus 2015

Gemeenten: pennywise, poundfoolish

Bijna tweederde van alle overheidssubsidies voor cultuur komt van de gemeenten. Tegelijkertijd krijgen gemeenten extra taken rond werk, jeugdzorg en zorg voor langdurig zieken en ouderen. Welke keuzes gaan gemeentebesturen maken? Blijft de cultuursector op peil of worden gemeentelijke middelen straks ingezet om financiële tekorten elders op te vangen? Dat zou zeer onverstandig zijn. Cultuur is een onmisbare bron voor welzijn en welvaart. Ook bij taakverzwaring en bezuinigingen is het mogelijk om te werken aan een culturele stad.

Cultuurbeleid is een kerntaak is van het lokale bestuur. Dit werd voor het eerst expliciet onderkend door Gerrit van Poelje, de grondlegger van de bestuurskunde in Nederland en onder meer secretaris-generaal op het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij zag voor de gemeente vier kernrollen: leerschool van de democratie, bemiddelaar bij tegengestelde belangen, aanspreekbare uitvoeringsorga­nisatie én drager van cultuurpolitieke verantwoordelijkheid. Deze rollen zijn nog steeds relevant, zeker ook voor de kunsten en voor het cultuurbehoud. Via hun culturele politiek benadrukken gemeenten, uit naam van de burger, het belang van voorzieningen die belangrijk zijn voor onze bildung.

Gemeenten zijn cruciaal voor ons culturele leven. Bijna tweederde van alle overheidssubsidies aan cultuur komt van de gemeenten. Het gemiddelde bedrag per inwoner ligt op dit moment op 98 euro. Daarbij geldt: hoe groter de stad, hoe meer geld er naar cultuur gaat. Per inwoner spenderen de grote steden ruim twee keer zoveel als het landelijk gemiddelde. Hoe ontwikkelen deze uitgaven zich de komende jaren nu de gemeenten er zware taken bij hebben gekregen? Komt kunst en cultuur in de verdrukking? Of ontstaan er nieuwe dwarsverbanden, bijvoorbeeld tussen cultuur, zorg en welzijn?

Gemeenten die kunst en cultuur in de verdrukking laten komen, snijden zichzelf in de vingers. Pennywise, poundfoolish. Cultuur is cruciaal voor het welzijn en de welvaart van gemeenten en steden. De succesvolle steden van morgen zijn de steden die de gunst winnen van de vier b’s: bedrijven, bezoekers, bewoners en bollebozen. Het zijn deze steden die mensen duurzaam aantrekken en uitdagen. Waar een gezond spanningsveld bestaat tussen traditie en vooruitgang, tussen ordening en vrijheid. Daar worden jonge mensen opgeleid, komt hun creatief vermogen tot wasdom en worden zij in algemene zin gevormd. Om die blijvende aantrekkingskracht te realiseren, zijn zes elementen nodig, zes bouwstenen voor een culturele stad.

Allereerst moet zo’n stad beschikken over een pluriform cultuuraanbod. Hoe rijker en meer divers het aanbod is, hoe levendiger het culturele klimaat. De tweede bouwsteen is het productieklimaat. Voor een stad is het van groot belang dat kunst en cultuur niet alleen ingevlogen worden, maar ook ter plaatse worden geproduceerd. Een stad van makers kenmerkt zich door een innovatief klimaat. Verwant aan het productieklimaat is het intellectuele klimaat. Dat heeft te maken met nieuwsgierigheid, openheid van geest en openbare meningsvorming. De derde bouwsteen zijn clusters en netwerken. De culturele sector en zeker ook de creatieve industrie zijn afhankelijk van direct persoonlijk contact en van de ruimtelijke clustering van gelijksoortige bedrijvigheid: de ‘creatieve milieus’.

Een vierde bouwsteen is stedenbouwkundige kwaliteit en diversiteit. Essentieel voor de culturele beleving van een stad zijn: menging van wonen, werken, winkelen en recreëren, kleine bouwblokken, een mix van oude en nieuwe gebouwen en voldoende dichtheid. Ook een belangrijke bouwsteen is het cultureel erfgoed. Veelzeggend is dat reisgidsen de attractiviteit van steden vaak relateren aan de aanwezigheid van cultuurhistorische elementen: de groene gidsen van Michelin zijn er vanaf 1900 zelfs op gebaseerd (de reis waard; een omweg waard; interessant).Traditionele culturele uitingsvormen, monumenten, roerend erfgoed, culturele organisaties en plekken van cultuurbehoud vormen samen de kern (ook wel: het dna) van de culturele stad. Hoe onveranderlijk die kern ook is,voor het behoud hiervan zijn beleid en financiële middelen nodig. Het is de moeite waard om deze kern in de schijnwerper te plaatsen en te benutten als vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen.


En dan is er nog is die ene, onmisbare bouwsteen: een overheid met ambitie.In de meeste West-Europese landen gedijt cultuur dankzij een mengvorm van overheidssteun en marktwerking. In Nederland ligt het zwaartepunt bij de overheid, al is dit aan het veranderen.
Met de zes bouwstenen van de culturele stad hebben bestuurders een mengpaneel in handen, met in het hart het culturele erfgoed. Op dit kompas kunnen lokale bestuurders koersen, ook als de zee ruw wordt door taakverzwaring en schaarse middelen in het sociale domein.